Jefta stuurde gezanten naar de koning van de Ammonieten met de vraag:
‘Wat bezielt u om mij op mijn eigen grondgebied aan te vallen?’ De koning van Ammon antwoordde de afgezanten van Jefta:
‘Dat weet u heel goed! Israël heeft, toen het uit Egypte wegtrok, land van mij in bezit genomen:
het hele gebied vanaf de Arnon tot aan de Jabbok en de Jordaan. Ik raad u aan mij dat nu zonder slag of stoot terug te geven.’ Toen stuurde Jefta opnieuw gezanten naar de koning van de Ammonieten. Ditmaal moesten ze de volgende boodschap overbrengen:
‘Dit zegt Jefta:
“Israël heeft nooit land van de Moabieten of de Ammonieten afgenomen! Zo is het gegaan:
Toen de Israëlieten weggingen uit Egypte, trokken ze door de woestijn naar de Rietzee en kwamen daarna bij Kades. Israël stuurde gezanten naar de koning van Edom met het verzoek of ze door zijn land mochten trekken, maar hij gaf daaraan geen gehoor. Aan de koning van Moab werd hetzelfde verzoek voorgelegd, maar ook hij willigde het niet in. Dus moest Israël in Kades blijven. Ten slotte kozen ze hun weg door de woestijn, om het gebied van Edom en Moab heen. Ze bleven ten oosten van Moab en sloegen hun tenten op aan de overkant van de Arnon. Ze zijn dus nooit op het grondgebied van Moab geweest, want ze zijn de grensrivier de Arnon niet overgestoken. Vervolgens stuurde Israël gezanten naar Chesbon, naar koning Sichon van de Amorieten, met het verzoek of ze over zijn grondgebied naar hun eigen land mochten trekken. Sichon vertrouwde Israël echter niet binnen zijn grenzen. Hij verzamelde zijn troepen, sloeg zijn kamp op in Jahas en deed een aanval op Israël. Maar de HEER, de God van Israël, leverde Sichon met zijn hele leger aan Israël uit, zodat ze werden verslagen. Israël nam het hele gebied in bezit dat aan de Amorieten had toebehoord.